Zoek op trefwoord :
Ik hoop maar dat er geen ramp gebeurt
Verschenen in 'PvdA Leiden' - 31-01-2001

Het gebeurde in de jaren tachtig, in de tijd dat Opa wethouder was. Hij kreeg een stuk op zijn bureau ter parafering over het rampenplan. Dat stuk rammelde aan alle kanten, en Opa schreef er dan ook op wat hem allemaal niet duidelijk was. Niet voor niets vonden ze Opa als wethouder een beetje te ambtelijk.

Toen het stuk later in het college kwam, had een andere wethouder erbij geschreven: “Mij is niets duidelijk. Hoop maar dat er geen ramp gebeurt.” Niettemin stelde het college van burgemeester en wethouders het rampenplan conform het voorstel vast. Volgens de burgmeester ging het erom dat er iets naar het Provinciehuis gestuurd werd waar ‘Rampenplan’ opstond, en later zou dat dan wel worden aangepast aan de actualiteit.

Of dat inderdaad gebeurd is, staat mij niet meer zo helder voor de geest. Wel herinner ik mij nog dat ik twee weken na mijn ontslag als wethouder een keer uit mijn bed gebeld werd om een in bewaringstelling te tekenen. Kennelijk beschikten ze bij de Eerste Hulpdienst niet over een actueel lijstje van vervangers van de burgemeester, en dat zal dus bij de brandweer en de politie ook wel niet zo geweest zijn. Hopelijk is dat nu beter geregeld: met het grote aantal wethouderswisselingen krijg je daar ook meer routine in.

Het is even goed duidelijk dat wanneer er zich in die tijd in Leiden een ramp voltrokken had, de leden van B. en W. niet alleen politiek maar ook moreel verantwoordelijk waren geweest voor een niet werkend rampenplan, en in dezelfde positie gekomen waren als nu de colleges van Enschede en Volendam. Waarschijnlijk geldt dat voor heel veel bestuurders, ook nu nog. En de vraag is of je minder schuldig bent omdat zo’n calamiteit zich (toevallig) niet heeft voorgedaan.

Na de laatstekabinetsformatie bleek het door het Rijk toegezegde noodzakelijke extra geld voor versterking van de brandweer niet beschikbaar, reden voor de minister van Binnenlandse Zaken om dit onderdeel van zijn portefeuille snel aan staatssecretaris Gijs de Vries over te dragen.

Het is psychologisch heel moeilijk om zich te richten op calamiteiten die zich hoogst zelden voordoen, en daartegen adequate preventiemaatregelen te nemen. Je wordt al snel uitgelachen. Pas wanneer er een vuurwerkfabriek ontploft, gaat heel Nederland vuurwerkfabrieken controleren. Wanneer er in Oostenrijk een ongeluk in een treintunnel gebeurt, richt men zich op de veiligheid van de Amsterdamse metro, waar ook van alles aan blijkt te mankeren. Maar achteraf blijkt dat men toch beter café’s had kunnen controleren. Nu is iedereen daar op gespitst, maar is het misschien een chloortrein, een munitieopslagplaats of een elektriciteitscentrale die de volgende ramp veroorzaakt.

Dergelijke reacties zijn van alle tijden. Einde negentiende eeuw waren het schouwburgbranden in andere steden die leidden tot de bouw van de volgens sommigen detonerende, volgens anderen karakteristieke brandtrap van de leidse Schouwburg. Die heeft daar driekwart eeuw gezeten, maar hoefde gelukkig nooit gebruikt te worden.

In De Volkskrant van 13 januari keek Ferdinand Mertens, scheidend inspecteur-generaal voor het onderwijs, met nostalgie terug op zijn vroegere uts: “Vroeger fungeerde de school als een soort museum; ze stond volgestouwd met maquettes, propellers, pompen en machineonderdelen. De spullen stonden zelfs op de gangen, maar dat mocht niet meer, daar konden de jongeren zich aan bezeren.”

Hier is niet iemand aan het woord die zich erg voor veiligheid interesseert. Dat al die machinerieën lelijk in de weg kunnen staan wanneer er brand uitbreekt, lijkt de inspecteur-generaal niet te deren. Dat is de moeite waard om te noteren, voor wanneer er genoteerd wordt dat Nederland met één inspectie beter af zou zijn.

Die Mertens gaat nu een nieuwe inspectie opzetten bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Daar krijgt hij heel wat met veiligheidsproblemen te maken. In het Leidsch Dagblad van diezelfde datum klaagt emeritus-hoogleraar vervoerskunde Maurits van Witsen over de problemen bij het realiseren van light-rail verbindingen als de Rijn-Gouwelijn: “De rijksoverheid stelt vreselijk hoge eisen aan veiligheid. … Veiligheid is een soort religie geworden. Natuurlijk is het belangrijk, maar als het daardoor tien keer zoveel moet kosten …”.

Wie wijst op de risico’s van onveilige situaties, maakt zich niet populair in Nederland. Bij de HSL-tunnel niet de rijksoverheid maar de Leidse brandweercommandant Van Oosten die wees op de gevaren van een tunnel waar een trein doorheen raast met 300 km per uur, en daarmee als een soort spelbreker optrad. Er komen steeds meer plannen om het verkeer onder de grond te stoppen. maar de vraag is of bij het waken voor de veiligheidsaspecten daarvan de nieuwe inspectie van verkeer en waterstaat een bondgenoot zal blijken of een tegenstander.

Niet alleen scheidende inspecteurs en gepensioneerde hoogleraren praten relativerend over veiligheid. Dat geldt ook voor de leden van de Raad van State. Die hebben in het verleden heel wat sluitingsbevelen van gemeenten geschorst, omdat ze de sanctie niet evenredig aan de overtreding vonden. Ten slotte zijn zij er om de burger tegen willekeur van de gemeente te beschermen, ook wanneer die burger een café of een vuurwerkfabriek heeft. Gemeentebestuurders en hun ambtenaren weten dat, en laten het daarom niet graag op een sluiting aankomen. Maar wanneer het misgaat krijgen zij de schuld, en niet degenen die klagen dat veiligheid een religie is geworden.