Zoek op trefwoord :
Geen gewoon kabinet (boekbespreking)
Verschenen: 30-09-2000

Paul Bordewijk bespreekt :

Pieter Bootsma en Willem Breedveld, De Verbeelding aan de Macht – Het Kabinet-Den Uyl 1973-1977, Den Haag: SDU Uitgevers, 1999.

Bootsma en Breedveld zijn niet de eersten die een boek geschreven hebben over het Kabinet-Den Uyl, en ze zullen waarschijnlijk ook niet de laatsten zijn. Behandelde Philip van Praag in Strategie en Illusie vooral het interne debat binnen de PvdA in die tijd, en handelde Illusies van den Uyl? vooral over de beleidsprestaties van het kabinet, Bootsma en Breedveld beschrijven vooral de ontwikkelingen binnen het kabinet zelf, en richten zich daarom vooral op die beleidsontwikkelingen waarover conflicten zijn geweest. Daartoe hebben ze een uitgebreide documentenstudie gepleegd, maar ook gesprekken gevoerd met veel betrokkenen, waaronder alle nog levende ministers.

Er waren nogal wat conflicten binnen het Kabinet-Den Uyl. Zoals oud-ministers Gruyters het uitdrukte: "Het was in dat kabinet elke week wel heisa." De onderwerpen varieerden van de bijna vergeten discussie over de inpoldering van de Dollard tot het door de PvdA-fractie onder leiding van Van Thijn naar voren gebrachte viertal hervormingsvoorstellen – over de grondpolitiek, de vermogensaanwasdeling, de selectieve investeringsregeling en de ondernemingsraad - en van de oliecrisis tot de dreigende sluiting van Bloemenhove. De auteurs zeggen sommige belangrijke ontwikkelingen, zoals de onafhankelijkheid van Suriname, niet behandeld te hebben omdat daar nauwelijks verschil van mening over was, maar in dat verband is het opmerkelijk dat de reactie op het lonken door Prins Bernhard naar steekpenningen van Lockheed wel uitgebreid wordt beschreven, hoewel daarover binnen het kabinet toch juist geen conflict is geweest.

Bootsma en Breedveld presenteren een vlot geschreven journalistiek relaas, dat zich zeer plezierig laat lezen. Er worden ook allerlei nieuwe onthullinkjes gedaan. Toch blijft de lezer met vragen achter, met name als het gaat om de beweegredenen van Den Uyl in die bewogen periode.

Details


Vanuit mijn kennis als outsider heb ik weinig fouten kunnen ontdekken. Dat op p. 26 Boersma wordt aangeduid als de elfde PvdA-minister, terwijl de PvdA maar zeven zetels in het kabinet bezette, moet waarschijnlijk freudiaans geduid worden. Het geeft aan hoe indertijd, toen Breedveld ambtelijk medewerker van Den Uyl was, de ministers van ppR en D’66 eenvoudig bij die van de PvdA werden geteld. Zij namen ook deel aan hetzelfde bewindsliedenoverleg.

Sommige details hebben de krant gehaald, zoals het aanvankelijke besluit van Marcel van Dam, als staatssecretaris niet bij de besluitvorming over het Lockheed-schandaal betrokken, om af te treden omdat geen strafrechtelijk onderzoek werd ingesteld. Hij heeft zich daarna door Den Uyl laten bepraten, en veel kritiek geoogst omdat hij meer dan twintig jaar later alsnog zijn oorspronkelijke reactie naar buiten heeft gebracht. Maar ik vermag niet in te zien waarom we dat achteraf niet zouden mogen weten.

Eerder lijkt het boek mij voor Vredeling geen aangename lectuur. Wie leest hoe deze man tijdens de Yom Kippur-oorlog buiten het Kabinet en zijn collega van Buitenlandse Zaken om opdracht gegeven heeft tot wapenleveranties aan Israel, en later toen het contract over de F16’s getekend moest worden wegvluchtte in de drank, kan niet anders concluderen dat hij nooit minister had mogen worden, hoe sympathiek hij vaak ook overkomt.

Waarschijnlijk kon hij alleen overleven omdat in de gepolariseerde sfeer van die dagen elke ministerscrisis tot een kabinetscrisis kon leiden, en gezindheid belangrijker was dan capabel functioneren. Maar zijn grillig gedrag kan wel verklaren, dat ook al was hij minister van Defensie, hij niet werd opgenomen in de commissie van vijf ministers die zich met de Lockheed-zaak bemoeide, terwijl het toch ging om aankopen van militair materieel. Daar had ik meer over willen lezen.

Frustraties


Het boek handelt in hoofdzaak om de vraag, hoe de verhouding tussen de PvdA en de confessionelen zich ontwikkelde. Het gaat daarom ook diep in op de mislukte vorming van het tweede Kabinet-Den Uyl, waarover zo lang onderhandeld is dat men nog vaak het voorafgaande kabinet hoort aanduiden als ‘het eerste Kabinet-Den Uyl’. De auteurs gaan terug tot de toenemende frustratie bij de PvdA over de kabinetten-Drees, en daarna over de nacht van Schmelzer. Daarbij blijft overigens onderbelicht blijft dat velen in de PvdA, waaronder ook fractieleider Nederhorst, maar uiteraard niet de ministers, die motie van Schmelzer wel een mooie gelegenheid vonden om op een nette manier van het Kabinet-Cals af te komen.

Die frustraties leidden tot de door Marcel van Dam tegen de zin van partijleider Den Uyl doorgezette anti-KVP resolutie. Toen bij de verkiezingen van 1972 de PvdA de grootste partij was geworden, kon pas een kabinet worden gevormd nadat Den Uyl zich gedeeltelijk onder de anti-KVP resolutie had uitgewurmd, maar alleen door KVP en ARP geen volwaardige plaats te gunnen in het kabinet. Daarvoor moest betaald worden.

Veel PvdA-leden benaderden het kabinet met groot wantrouwen, maar binnen het kabinet verslechterden ook de verhoudingen. Het is bekend dat op het laatst Den Uyl en Van Agt elkaar niet meer konden luchten of zien, al leed hun samenwerking bij het Lockheed schandaal en de Molukse gijzelingen daar niet onder. Uit het boek blijkt ook dat Lubbers het met Den Uyl volkomen gehad had, en hoe dan ook geen minister in een tweede Kabinet-Den Uyl had willen worden.

Bootsma en Breedveld laten zien, hoe binnen het linkse kamp Den Uyl toch elke keer weer tot matiging oproept, maar op een of andere manier kreeg hij daar onvoldoende waardering voor bij zijn confessionele collega’s. Waarschijnlijk heeft hij zich tegenover hen te veel solidair verklaard met zijn achterban, terwijl mijn ervaring is dat juist begrip over en weer voor de onredelijkheid van elkaars achterban een belangrijk bindmiddel in een coalitie kan zijn. Hier zal de te schrijven biografie van Den Uyl nader informatie over moeten geven.

Niet verrassend maar toch wel weer opmerkelijk is het om in het boek bij degenen voor wie het Kabinet-Den Uyl niet links genoeg was, niet alleen de namen van Hans Kombrink en Felix Rottenberg aan te treffen, maar ook die van Ed van Thijn en Wim Kok. En dan ontbreekt nog Stan Poppe, die het Kabinet-Den Uyl een historische vergissing noemde. Elke keer weer was de kritiek, dat het kabinet niet alleen maar op de winkel moet passen of puin moet ruimen voor de kapitalisten, maar een fundamentele wijziging in de machtsverhoudingen tot stand moet brengen.

Zowel bij Kok als bij Van Thijn is het de vraag of ze echt meenden wat ze zeiden, of alleen maar dachten dit soort dingen te moeten zeggen om hun eigen positie niet in gevaar te brengen. In het laatste geval kan ik ze geen ongelijk geven. In de door Bootsma en Breedveld beschreven periode ben ik een paar jaar lid van de Partijraad geweest. De leden daarvan werden elk jaar opnieuw door de Gewestelijke Vergadering verkozen, en daarbij moest je aangeven waarom je gekozen wilde worden. Toen ik eind 1976 aangaf er aan bij te willen dragen te voorkomen dat de PvdA nodeloos buiten de regering zou blijven, bleek een herverkiezing er niet in te zitten.

De samenleving anno 1972


Terugkijkend moet je constateren dat de samenleving anno 1972, die het Kabinet-Den Uyl wilde vernieuwen, veel meer het karakter van een socialistische samenleving had dan de huidige. Veel minder dan nu regeerde het grote geld. Er was geen sprake van de exorbitante, volgens Wim Kok zelfs exhibitionistische zelfverrijking die we tegenwoordig bij ondernemers zien. Op de beurs viel weinig te verdienen, maar de tarieven voor de inkomstenbelasting waren veel progressiever.

Er was nog geen commerciële omroep, en hoewel de publieke omroep al wel reclame kende, beschouwde men zich daar toch nog niet als rattenvangers die zoveel mogelijk kijkers moesten binden om die aan de adverteerder te kunnen verkopen. De reclame richtte zich ook nog meer op de inhoud van de producten, en niet op het manipuleren van de consument door de associaties van het product met een bepaalde life-style. Ook in de sportwereld speelde het grote geld niet de rol van tegenwoordig. Niemand zou je geloofd hebben als je voorspeld had dat nog in de 20ste eeuw een voetbalclub naar de beurs zou gaan.

Nutsbedrijven, de PTT en de spoorwegen waren nog niet geprivatiseerd, maar bevonden zich nog in de veilige handen van de overheid. Het staatsbedrijf DSM werd ingezet om het wegvallen van werkgelegenheid in Zuid-Limburg door de mijnsluitingen te compenseren. Het staatsvermogen was positief: de bezittingen overtroffen de staatschuld.

Het systeem van woningwetbouw maakte dat bij stadsuitbreidingen bevlogen architecten die de gedachte van het Nieuwe Bouwen waren toegedaan hun gang konden gaan, zonder dat zij zich wat gelegen hoefden te laten liggen aan de voorkeur van kleinburgerlijke woningzoekenden voor kneuterige eengezinswoningen met puntdaken.

Aan de universiteiten werden onderzoek en onderwijs nog ruimhartig gesteund, zodat derde-geldstroomonderzoek nog slechts een randverschijnsel was. De Wet Universitaire Bestuurshervorming gaf studenten en medewerkers een mate van zeggenschap over de universiteit, die uniek was in de wereld. Wel werd er op de faciliteiten voor studenten reeds bezuinigd.

Er was ook nagenoeg volledige werkgelegenheid, terwijl voor degenen die desondanks geen werk hadden de toegang tot het stelsel van sociale zekerheid heel wat gemakkelijker was dan tegenwoordig. Bedelarij was dan ook een uitstervend verschijnsel, en drugsoverlast bestond nog niet. Voetbalvandalisme was ook nog geen normaal verschijnsel, evenmin als uitgaansgeweld. Er was over de hele linie minder criminaliteit.

Natuurlijk, er was minder welvaart dan nu, en dat maakte het ook de moeite waard om te zorgen dat de welvaartsstijging zo veel mogelijk ten goede kwam aan de mensen met de laagste inkomens. Maar toch was in 1972 het kapitalisme sterker beteugeld dan de PvdA – en zeker Kok - thans wenselijk acht.

De behoefte aan maatschappelijke hervormingen kwam dan ook niet zozeer voort uit een nuchtere analyse van het functioneren van de maatschappij, maar was een slap aftreksel van een romantisch verlangen naar de wereldrevolutie dat in die jaren opgang deed. Intussen werd het belang dat er goed op de winkel werd gepast, en dat daarbij de goede keuzes werden gemaakt, sterk onderschat. Toch was het juist Den Uyl die daar in een poging om tegenwicht te bieden tegen Nieuw Links in 1970 op gewezen had, in zijn fameuze artikel De smalle marges van democratische politiek in dit blad.

Achteraf wordt juist de manier gewaardeerd waarop het kabinet op de winkel heeft gepast, tijdens de oliecrisis, het Lockheed schandaal en de Molukse gijzelingen. Het financieringstekort liep wel op, maar het liep niet uit de hand, zoals later onder Van Agt.

Maatschappelijke hervormingen


Daarentegen valt er over de pogingen tot maatschappelijke hervorming van het Kabinet weinig positiefs te melden. Er kwam niets terecht van de vier voorstellen die Van Thijn naar voren schoof, vooral ook omdat hij de realisering van die voorstellen presenteerde als een overwinning van de PvdA op de confessionelen.

Toen hij later de vorming van de Postbank op één lijn stelde met die vier voorstellen, nam de weerstand tegen de Postbank geweldig toe, en lukte het Duisenberg niet die aanvaard te krijgen. Achteraf blijkt de vorming van de Postbank zoals die uiteindelijk onder Lubbers I heeft plaats gevonden, trouwens vooral de eerste aanzet te zijn geweest tot een ontwikkeling van de Postgiro van een algemene nutsvoorziening tot een private bank die op maatregelen zint om onrendabele rekeninghouders kwijt te raken.

Met veel andere vernieuwingen die onder Den Uyl zijn geïntroduceerd maar door Bootsma en Breedveld niet worden beschreven, zitten we intussen eveneens in onze maag. Dat geldt niet alleen voor de onafhankelijkheid van Suriname, maar ook voor de stadsvernieuwing, waar het ideaal van bouwen voor de buurt tot een eenzijdige bevolkingsopbouw heeft geleid. De wet AROB luidde de juridisering van het openbaar bestuur in die thans door mensen als Van Kemenade zo bestreden wordt. En buiten een kleine kring van onderwijszeloten moet niemand nog wat hebben van Van Kemenades eigen middenschool. Met de door De Gaay Fortman nagestreefde reorganisatie van het binnenlands bestuur is het nog steeds tobben.

Eigenlijk was Duisenberg de enige die succesvolle hervormingen tot stand bracht. Die introduceerde de BV, waardoor veel zelfstandigen sindsdien minder belasting betalen. En hij introduceerde met de één-procentnorm ook het begrip collectieve uitgaven, waarmee echte overheidsuitgaven, sociale uitkeringen en de gezondheidszorg gezamenlijk aan een limiet gebonden waren. Zonder dat zou het Kok in 1991 niet mogelijk geweest zijn om voor te stellen een tegenvaller in de rente op de staatsschuld te compenseren met lagere WAO-uitkeringen. Maar dit waren niet bepaald de hervormingen waarvoor de PvdA in het kabinet was gaan zitten.

Eerder deden die zich voor op lokaal niveau. Daar vond een omslag plaats van industriële hoogbouw naar kleinschaliger bouwen, en van aanpassing van de binnensteden aan het autoverkeer naar een beleid dat het autogebruik afremde.

Geen tweede Kabinet-Den Uyl


Onder een tweede kabinet-Den Uyl zou het passen op de winkel nog veel belangrijker zijn geworden, gelet op de economische situatie. Het is de vraag of dat kabinet het er beter zou hebben afgebracht dan het eerste Kabinet-Van Agt. Daarom is het opmerkelijk dat Bootsma en Breedveld de uiteindelijke oorzaak van het niet doorgaan niet leggen bij het gedram van Van Thijn of bij de onwil van de partijraad, maar bij Den Uyl zelf, op grond van in een eerder gepubliceerd interview van Breedveld met Den Uyl kort voordat deze ziek werd. Daarin legde Den Uyl sterk de nadruk op het slechte klimaat voor maatschappelijke hervormingen.

Hij leek toen zijn stelling uit 1970 te zijn vergeten, dat men pas een mandaat verwerft voor vernieuwingen wanneer men eerst heeft laten zien goed op de winkel te kunnen passen. Ook dat maakt nieuwsgierig naar de biografie van Den Uyl. Daaruit zou moeten blijken in hoeverre hier sprake is van een rechtvaardiging achteraf, dan wel van een radicalisering in het denken van Den Uyl tussen 1970 en 1978, doordat hij de verbale concessies die hij aan de achterban van de PvdA moest doen, geleidelijk geïnternaliseerd heeft.

Maar de auteurs van die biografie treffen bij Bootsma en Breedveld veel waardevol materiaal aan.

Uit: Socialisme & Democratie september 2000